- enfant
- enfant [ãfã]〈m. & v.; ook bijvoeglijk naamwoord〉1 kind ⇒ jongen, meisje2 afstammeling ⇒ nakomeling3 product ⇒ resultaat♦voorbeelden:1 enfant de l'amour • buitenechtelijk kindenfant de la balle • 〈toneel〉artiestenkindenfant de choeur • koorknaap; 〈ook〉naïevelingce ne sont pas des enfants de choeur • het zijn heus geen lieverdjesles enfants du ciel • de uitverkorenenenfant adultérin • buitenechtelijk kindle divin enfant • het kindje Jezusenfant naturel • onwettig kindenfant prodige • wonderkind〈religie〉 l'enfant prodigue • de Verloren zoonenfant terrible • lastig, onhandelbaar kind; 〈figuurlijk〉flapuit, enfant terribleenfant trouvé • vondelingattendre un enfant • in verwachting zijnelle est restée très enfant • ze is heel kinderlijk geblevenfaire un enfant • een kind verwekken, een kind krijgenfaire l'enfant • kinderachtig doeninnocent comme un enfant qui vient de naître • onschuldig als een pasgeboren lamun enfant pourrait le faire • een kind kan de was doen¶ (être) bon enfant • goeiig, goedhartig (zijn)m/f1) kind2) resultaat
Dictionnaire français-néerlandais. 2013.